Pit en Puf, Rif en Rots en Pier      

Rif en Rots staan op de zandbank     
Branding zingt haar zilte zeeklank
Sonnet klinkt en kneedt kadetjes    
Taartjes plassen waterbedjes
Zee blinkt zouter; zonneklaar
Alles danst met goud gebaar

Wind en vogels gaan hier los;
`t Oord van schipbreuk, “wand is los”
Stee voor drenk`ling, “Ran godin,
Red de zeeman; ooh vorstin”

Huisje bouwen bij het zwin
`t Lapje zand al voor `t kind,
Bij de branding loopt de stint     
pittig rennend voor de wind
Proevend aan zeer schoon geluk
Luchtspiegeling en cranberry pluk
Ruige beer zegt; “vis is zoet”
Ik lach en zeg: “helemaal goed”

Sonnet wiegt haar speels gemoed
Haar droeve weemoed tegemoet
Nog steeds verknocht aan `t fijne goud
Wiebelt zij zich door het zout
Vluchtig, snel; wij omzeilen    
Schuim en zilt in vloedgolf lijnen    
Dorstend naar verwondering:
“Zee, wij zijn jouw vondeling”